Verordening jeugdhulp Hilvarenbeek 2015

donderdag 18 december 2014
Type bekendmaking: Verordeningen
Verordening jeugdhulp Hilvarenbeek 2015
 
 
De raad van de gemeente Hilvarenbeek;
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 oktober 2014
Gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12, 8.1.1 vierde lid en 12.4 tweede lid van de Jeugdwet
Gezien het advies van de raadscommissie Samenleving
overwegende dat;
  • -
    de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;
  • -
    het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;
  • -
    het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;
besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp Hilvarenbeek 2015.
 
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 13 november 2014.
 
 
drs. G.J. de Ruiter
raadsgriffier
drs. R.F.I. Palmen
voorzitter
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
  • -
    andere voorziening: voorziening niet vallend onder de wet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;
  • -
    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek;
  • -
    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of een ouder aan jeugdhulp in verband met opgroeien opvoedingsproblemen, psychische problemen, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperkingen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;
  • -
    individuele voorziening: de via een verleningsbeschikking toegankelijke, op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening, die door het college in natura of bij pgb wordt verstrekt;
  • -
    melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 3 van deze verordening;
  • -
    integraal plan van aanpak: de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die met de cliënt zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding;
  • -
    vraaganalyse (integraal): een instrument om zicht te krijgen op en vaststellen van de ondersteuningsbehoefte, zelfredzaamheid en gewenste resultaten;
  • -
    quickscan: een instrument met als doel het vormen van een toestandsbeeld van de jeugdige of zijn ouders;
  • -
    medewerker: persoon die namens de gemeente een melding of aanvraag in behandeling neemt;
  • -
    overige voorzieningen: overige voorzieningen als bedoeld in artikel 2.9, onder a, van de wet, waarvoor geen verleningsbeschikking van het college vereist is;
  • -
    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die in de vorm van een individuele voorziening is toegekend van derden te betrekken;
  • -
    wet: Jeugdwet;
  • -
    dorpsnetwerk: het netwerk van inwoners, professionals en vrijwilligers binnen de lokale ondersteuningsstructuur, in de omgeving van de cliënt.
  • -
    samenzorgteam (SZT): multidisciplinair team van medewerkers die zorgen voor één gezin, één plan, één aanspreekpunt bij meervoudige, urgente, dure en complexe problematiek;
  • -
    resultaatgebieden; De ondersteuning door het college kan plaatsvinden binnen de volgende resultaatgebieden; Sociaal netwerk; Huisvesting; Financiële situatie; Thuissituatie; Zorg voor de kinderen; Daginvulling; Mantelzorgondersteuning.
Artikel 2. Vormen van jeugdhulp
  • 1.
    De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar:
    • a)
      Advies en informatie;
    • b)
      Enkelvoudige ambulante opgroei- en opvoedondersteuning;
    • c)
      Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling;
    • d)
      Vertrouwenspersoon;
    • e)
      Kindertelefoon.
  • 2.
    De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:
    • a)
      zonder verblijf:
      • i.
        persoonlijke verzorging;
      • ii.
        begeleiding;
      • iii.
        specialistische ambulante jeugdhulp (inclusief psychologische hulp/specialistische jeugd-geestelijke gezondheidszorg);
      • iv.
        onderzoek en diagnostiek.
    • b)
      met verblijf:
      • i.
        pleegzorg;
      • ii.
        residentieel (inclusief specialistische jeugd-geestelijke gezondheidszorg);
      • iii.
        gedwongen verblijf;
      • iv.
        bovenregionale gespecialiseerde voorzieningen;
      • v.
        landelijke gespecialiseerde voorzieningen.
  • 3.
    Het college stelt bij nadere regeling vast welke overige en individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.
Hoofdstuk 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag
Artikel 3. Melding en onderzoek
  • 1.
    Een melding kan door of namens een jeugdige of zijn ouders worden gedaan:
    • a.
      bij de door het college vastgestelde professionals uit het lokale dorpsnetwerk, in de buurt waar de persoon woont;
    • b.
      digitaal via het daarvoor ter beschikking gestelde digitale loket;
    • c.
      telefonisch via het centrale informatienummer van de gemeente;
    • d.
      schriftelijk;
    • e.
      via een andere, door het college geopende mogelijkheid.
  • 2.
    De medewerker die de melding in behandeling neemt stelt vast:
  • a.
    of het een melding in het kader van de wet is;
  • b.
    indien dat niet het geval is, verwijst de jeugdige of zijn ouders zo nodig direct door naar waar deze zich wel kan vervoegen.
  • 3.
    De medewerker bevestigt de melding schriftelijk en informeert de jeugdige of zijn ouders over de mogelijkheid om zelf een plan te overleggen en bij het maken daarvan zo nodig gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. De schriftelijke bevestiging van de melding kan achterwege blijven als door of namens de cliënt wordt aangegeven op basis van de verstrekte informatie naar aanleiding van de melding geen behoefte meer te hebben aan een verdere behandeling van zijn melding.
  • 4.
    Als de in het derde lid, tweede volzin, genoemde situatie niet van toepassing is, stelt de medewerker een onderzoek in volgens een door het college vast te stellen procedure.
  • 5.
    Als de situatie van de jeugdige of zijn ouders bij de medewerker voldoende bekend is, kan het onderzoek in overleg met hen worden beperkt tot de onderdelen die volgens de medewerker en de jeugdige of zijn ouders van belang zijn in relatie tot de melding.
  • 6.
    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke individuele voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
Artikel 4. Weergave onderzoek
  • 1.
    De medewerker vult op basis van het onderzoeksgesprek een Quickscan dan wel een (integrale) vraaganalyse in, waarin hij de bevindingen van zowel de medewerker als de jeugdige of de ouders weergeeft. Als de jeugdige of de ouders zelf een plan hebben opgesteld, wordt dit in het gesprek als uitgangspunt gehanteerd.
  • 2.
    Als daarvoor reden bestaat wordt er in samenspraak met de jeugdige of de ouders een (integraal) plan van aanpak opgesteld waarin de gemaakte afspraken met de jeugdige of de ouders worden omschreven.
  • 3.
    De medewerker verstrekt de Quickscan en / of de (integrale) vraaganalyse zo spoedig mogelijk na afronding van het onderzoek, maar binnen maximaal 6 weken na melding, aan de jeugdige of de ouders. Als er een (integraal) plan van aanpak wordt opgesteld, wordt dit ook gelijktijdig verstrekt.
Artikel 5. Aanvraag individuele voorziening
  • 1.
    De aanvraag voor een individuele voorziening wordt schriftelijk ingediend.
  • 2.
    Het college kan in nadere regels bepalen of en in welke situaties voor het indienen van een aanvraag een door het college vastgesteld aanvraagformulier verplicht is.
Artikel 6. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
  • 1.
    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en/of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.
  • 2.
    Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen hiervan, vast in een beschikking.
Artikel 7. Toegang jeugdhulp, indiening hulpvraag
Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.
Hoofdstuk 3. Afweging en voorwaarden individuele voorzieningen
Artikel 8. Inhoud beschikking
  • 1.
    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
  • 2.
    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
    • a.
      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;
    • b.
      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;
    • c.
      wat de motivatie is voor de verstrekte voorziening(en);
    • d.
      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing,
    • e.
      welke andere voorzieningen binnen het plan van aanpak relevant zijn of kunnen zijn.
  • 3.
    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
    • a.
      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;
    • b.
      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
    • c.
      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;
    • d.
      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en
    • e.
      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.
  • 4.
    Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage worden de jeugdige of zijn ouders daarover in de beschikking geïnformeerd.
Artikel 9 Mogelijkheden tot het kiezen voor een pgb
    • 1.
      Als de jeugdige of zijn ouders in aanmerking komen voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een door het college te verstrekken pgb, dient de jeugdige of zijn ouders daartoe volgens een door het college ter beschikking gesteld format een gemotiveerde aanvraag in, samen met een zorg- en budgetplan, waarbij de jeugdige en zijn ouders aangeeft:
    • a.
      wat hij met het pgb wenst in te kopen;
    • b.
      waarom hij de ondersteuning in de vorm van natura niet passend acht en daarom een pgb wenst te ontvangen;
    • c.
      indien van toepassing: wie hij heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het pgb te behartigen en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren;
    • d.
      hoe hij de ondersteuning wenst te organiseren;
    • e.
      op welke wijze de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;
    • f.
      een onderbouwde begroting.
  • 2.
    Een pgb is alleen mogelijk als naar het oordeel van het college is voldaan aan de volgende voorwaarden;
  • a.
    De jeugdige of zijn ouders op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
  • b.
    De jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door de aanbieder, niet passend achten;
  • c.
    naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten en andere maatregelen die tot de individuele voorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt;
  • d.
    de ondersteuning die de jeugdige of zijn ouders met het pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college van voldoende kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het ondersteuningsplan opgenomen beoogde resultaat.
  • 3.
    Een cliënt heeft de mogelijkheid om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het informele circuit, als hij daarvoor blijkens het ingediende zorg- en budgetplan aan die persoon een vergoeding verstrekt die past binnen de kaders van het maximale pgb-tarief dat het college ter beschikking stelt voor informele zorg. Deze zorg voldoet aan het door het college te stellen kwaliteitseisen.
  • 4.
    Een pgb kan geweigerd worden als er eerder sprake is geweest van omstandigheden als beschreven in artikel 12 lid 2 van deze verordening.
  • 5.
    Een pgb is niet mogelijk:
  • a.
    als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als in de gevallen waarin direct opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, beslist het college na een melding onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke individuele voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de jeugdige of zijn ouders;
  • b.
    voor zover het pgb is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij hiervoor expliciet vooraf toestemming is gegeven door het college, al dan niet op basis van het in het eerste lid bedoelde zorg- en budgetplan;
  • c.
    voor sociaal-recreatief vervoer als de jeugdige of zijn ouders in deze behoefte kan voorzien door gebruikte maken van het CVV, tenzij er sprake is van zwaarwegende argumenten in de totale afweging voor het college om anders te besluiten;
  • d.
    voor zover deze is bedoeld voor begeleidings- of administratiekosten in verband met het pgb.
Artikel 10. Hoogte van het pgb en begroting
  • 1.
    Het college stelt de hoogte van het pgb vast op basis van de door de jeugdige of zijn ouders ingediende begroting voor de benodigde ondersteuning, voor zover dit blijft binnen de grenzen van de maximale pgb-tarieven, zoals genoemd in deze paragraaf voor de betreffende vorm van ondersteuning. Het college houdt bij de vaststelling van de hoogte van het pgb rekening met het feit of er sprake is van professionele ondersteuning, zzp ondersteuning of ondersteuning in het informele circuit.
  • 2.
    Het college houdt bij de vaststelling van de hoogte van het pgb rekening met het feit of er sprake is van professionele ondersteuning of ondersteuning in het informele circuit. De kostprijs van een persoonsgebonden budget voor een niet-materiële maatwerkvoorziening (dienstverlening) richt zich naar de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura. Het college stelt regels omtrent de differentiatie van de tarieven naar de wijze waarop het pgb wordt besteed. Hierbij kan ze het onderscheid maken tussen:
    • a.
      een geregistreerde (zorg)organisatie/instelling;
    • b.
      een ZZP’er; en
    • c.
      informele zorg.
  • 3.
    Het college stelt nadere criteria op om te bepalen of er sprake is van professionele ondersteuning door een organisatie, freelancer of zelfstandige zonder personeel, waarbij het college waar mogelijk aansluit bij de kwaliteitscriteria die worden gesteld aanaanbieders.
  • 4.
    Voor zover de jeugdige of zijn ouders door de verstrekking van een pgb kosten bespaart voor een in zijn situatie algemeen gebruikelijk te achten product, kan het college besluiten die kosten in mindering te brengen op het pgb.
  • 5.
    Het college kan regels stellen, om aan de jeugdige of zijn ouders de mogelijkheid te geven om per jaar in de begroting een bedrag in op te nemen dat niet bestemd is voor salariskosten, maar voor andersoortige kosten in relatie tot de dienstverlener. Dit kan dan alleen bij een pgb voor dienstverlening.
Artikel 11. Besteding en verantwoording van het pgb
Het college kan in nadere regels criteria stellen aan:
  • a.
    de periode waarbinnen een pgb moet zijn besteed;
  • b.
    de verantwoording van het pgb.
Hoofdstuk 4. Overige bepalingen
Artikel 12. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
    • 1.
      Conform artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
    • 2.
      Conform artikel 8.1.4 van de wet kan het college een besluit, genomen op grond van deze verordening herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat:
  • a)
    de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
  • b)
    de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;
  • c)
    de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;
  • d)
    de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb; of
  • e)
    de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.
    • 3.
      Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.
    • 4.
      Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen in het plan van aanpak afgesproken termijn, na uitbetaling, niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
    • 5.
      Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.
Artikel 13. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:
  • a)
    de aard en omvang van de te verrichten taken;
  • b)
    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;
  • c)
    een redelijke toeslag voor overheadkosten;
  • d)
    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;
  • e)
    kosten voor bijscholing van het personeel.
Artikel 14. Vertrouwenspersoon
  • 1.
    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.
  • 2.
    Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.
Artikel 15. Klachtregeling
De klachtenregeling van de gemeente Hilvarenbeek is van toepassing voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.
Artikel 16. Inspraak en medezeggenschap
  • 1.
    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
  • 2.
    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
  • 3.
    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
  • 4.
    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.
Artikel 17. Evaluatie
Het college rapporteert jaarlijks aan de gemeenteraad welke resultaten in het betreffende jaar zijn behaald.
Artikel 18. Nadere regels en beleidsregels
Het college kan nadere regels en beleidsregels vaststellen ter uitvoering van deze verordening.
Artikel 19. Nadere regels en hardheidsclausule
  • 1.
    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
  • 2.
    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 20. Inwerkingtreding en citeertitel
  • 1.
    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
  • 2.
    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp Hilvarenbeek 2015.
 
 
Toelichting Verordening jeugdhulp gemeente Hilvarenbeek 2015
Algemeen
Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. De Jeugdwet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.
De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
  • over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;
  • met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;
  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;
  • over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;
  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;
  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugd nadere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van burgers en de gemeente. Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.
Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Toeleiding naar de jeugdhulp
De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.
Vrij toegankelijk
In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste, respectievelijk tweede lid). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.
Toegang via de huisarts, medisch specialist en jeugdarts
De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt in bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 3). Artikel 8 en verder zijn wel van overeenkomstige toepassing.
Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.
Toegang via de advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)
Ten slotte vormt ook het AMHK een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de Jeugdwet.
In de Jeugdwet wordt gesproken over overige voorziening en individuele voorziening. Een individuele voorziening is een de via een verleningsbeschikking toegankelijke op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of bij pgb wordt verstrekt. Overige voorzieningen zijn voorzieningen uit de Jeugdwet waarvoor geen verleningsbeschikking van het college vereist is. In de Wmo worden deze termen aangeduid met respectievelijk ‘algemene voorziening’ en ‘maatwerkvoorziening’. De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de Jeugdwet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de Jeugdwet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).
In artikel 1.1 van de Jeugdwet is jeugdhulp als volgt gedefinieerd:
1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).
Dorpsnetwerk
We gaan ervanuit dat de inwoner zoveel als mogelijk binnen het eigen dorpsnetwerk een oplossing vindt voor zijn problemen in zelfredzaamheid en participatie. Daar waar de inwoner daar zelfstandig niet toe in staat is kan hij bij een professional binnen dat dorpsnetwerk een vraag stellen of een melding doen voor maatschappelijke ondersteuning.
Quickscan
De quickscan is een door de regio Midden Brabant ontwikkeld instrument met als doel het vormen van een toestandsbeeld van een cliënt/burger door een medewerker, op basis van een snelle scan, waarbij de problematiek op (meerdere) leefgebieden en de zelfredzaamheid in kaart wordt gebracht. De quickscan sluit aan op de zelfredzaamheidsmatrix, welke ook ten grondslag ligt aan de afwegingskaders van het inkoopbeleid en de resultaatgebieden.Daarnaast heeft de quickscan als doel te bepalen of en zo ja welke vervolgstappen nodig zijn.
Onderzoek of Vraaganalyse
In de wet wordt gesproken over een verslag. Binnen Regio Midden Brabant , waar de gemeente Hilvarenbeek onderdeel van uit maakt wordt dit verslag in een ( integrale) vraaganalyse weergegeven. Het doel van de integrale vraaganalyse is, samen met de cliënt, zicht te krijgen op en vaststellen van de ondersteuningsbehoefte, zelfredzaamheid en de gewenste resultaten. Dit is vervolgens de inbreng voor het (integrale) plan van aanpak.
Resultaatgebied
De volgende gebieden zijn benoemd:
  • a.
    Sociaal netwerk: het hebben van een sociaal netwerk en de mate waarin iemand in staat is een sociaal netwerk te onderhouden dat ondersteunend is bij de maatschappelijke participatie. Om langer zelfredzaam te blijven en eenzaamheid te voorkomen, is het van belang dat een cliënt beschikt over een sociaal netwerk. Een cliënt kan ondersteuning krijgen om zo’n netwerk op te bouwen, maar ook om hier gebruik van te maken om bijvoorbeeld zijn zelfredzaamheid te bevorderen of in stand te houden. Hieronder kunnen vallen de hulpmiddelen zoals een rolstoel of een scootmobiel. Maar ook het hebben van een Collectieve vervoersvoorziening kan een bijdrage leveren aan het hebben en onderhouden van een sociaal netwerk zijn voor het hebben van een sociaal netwerk.
  • b.
    Huisvesting: het al dan niet hebben van woonruimte en de mate waarin de huisvesting veilig, schoon gezond en / of past bij een beperking die iemand heeft. Of iemand in staat is de huisvesting te betalen, al dan niet uitzetting dreigt of iemand woont op een plek waar dat al dan niet gewenst is. Onder het resultaat huisvesting valt het deelresultaat de mate waarin iemand in staat is om het huishouden op orde te hebben, maar ook aanpassingen aan de woning.
  • c.
    Financiële situatie: het hebben van geen inkomen en hoge en groeiende schulden en de mate waarin iemand in staat is om inkomen te generen, zijn uitgave patroon aan te passen en zijn schulden te beheren. Dit kan resulteren in een ondersteuning bij het op orde houden van de administratie zodat op tijd de rekeningen worden betaald, maar ook het ondersteunen bij het invullen van formulieren zodat aanvragen bij de juiste instanties terecht komen.
  • d.
    Thuissituatie: Is er sprake van huiselijk geweld, seksueel of verbaal geweld of verwaarlozing. Huisgenoten worden bedreigd in hun veiligheid, welzijn of ontwikkeling. Daarnaast wordt de mate waarin huisgenoten in staat zijn om elkaar relationeel te ondersteunen en of er geleefd wordt in een al dan niet veilige leefomgeving.
  • e.
    Opvoed- en opgroeisituatie vanuit perspectief ouders/verzorgers (in aanvulling op thuissituatie): dit in aanvulling op de thuissituatie waarbij de ouders al dan niet in staat zijn om een kind een veilige leefomgeving te bieden, dan welde mate waarin het kind zich, in de al dan niet in het kind gelegen oorzaak, kan ontplooien en ontwikkelen.
  • f.
    Opvoed- en opgroeisituatie vanuit perspectief kind (in aanvulling op thuissituatie): dit in aanvulling op de thuissituatie de mate waarin het kind zich kan ontplooien en ontwikkelen.
Voor de resultaatgebieden genoemd onder e en f moet aangetekend worden dat de ondersteuning vaak zal plaatsvinden op basis van de Jeugdwet. De Jeugdwet is hierbij vaak voorliggend. Deze twee resultaat gebieden zijn echter wel opgenomen omdat deze aansluiten bij de resultaatbieden zoals deze gehanteerd worden ten aanzien van inkoop.
  • g.
    Daginvulling: De wijze waarop iemand zijn dag besteed en deelneemt aan maatschappelijke, recreatieve, sociale en/of religieuze activiteiten. Het ontbreken van een zinvolle daginvulling kan leiden tot overlast en het niet aanwezig zijn van participatie. Het al dan niet zelfstandig in staat zijn tot een zinvolle en passende daginvulling te komen waarbij de oorzaak al dan niet in de persoon gelegen omstandigheid ligt.
  • h.
    Mantelzorgondersteuning: vanuit het perspectief van de mantelzorger, de mate waarin er sprake is van overbelasting van de mantelzorger en de mogelijkheid om draaglast en draagkracht met elkaar in balans te brengen waarbij, de oorzaak al dan niet in de persoon gelegen omstandigheid ligt.
De mantelzorger vormt een belangrijke schakel in de ondersteuning van de cliënt en kan er vaak in belangrijke mate aan bijdragen dat de cliënt langer in zijn vertrouwde omgeving kan
blijven wonen. De mantelzorger is ook vertrouwd voor de cliënt, waardoor de ondersteuning
door een mantelzorger vaak beter wordt geaccepteerd.
Artikel 2. Vormen van jeugdhulp
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de Jeugdwet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.
Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een overige, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente (artikel 4 tot en met 7 ), door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 3) eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.
Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie de toelichting op artikel 1). Een voorziening kan derhalve een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.
Hoofdstuk 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag
Artikel 3. Melding en onderzoek
De afgesproken werkwijze in Hilvarenbeek staat beschreven in de verordening. Met een melding genoemd in dit artikel3, lid 2 a bedoelen we een melding die wordt gedaan op basis van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Hiervan moet onderscheiden worden artikel 3, lid 2b een vraag om informatie en advies.
Een melding kan gedaan worden in persoon bij een door het college vastgestelde professional uit het dorpsnetwerk van de inwoner. Als de inwoner zich daarbij niet prettig voelt, staan er ook andere mogelijkheden open om zich te melden, waaronder digitaal, schriftelijk of telefonisch.
Een digitale en schriftelijke melding zal gevolgd worden door een gesprek met een door het college aangewezen medewerker. Daarin wordt vastgesteld of er sprake is van een vraag om informatie en advies of een ondersteuningsvraag. Wie de medewerker is, is afhankelijk van de gestelde hulpvraag.
Als er sprake is van complexe, meervoudige (op meerdere terreinen problematiek), urgente en dure problematiek, stemt de medewerker het onderzoek af met het Samenzorgteam (SZT). Als de situatie van de jeugdige of zijn ouders bij de medewerker voldoende bekend is, kan het onderzoek in overleg met hen worden beperkt tot de onderdelen die volgens de medewerker en de jeugdige of zijn ouders van belang zijn in relatie tot de melding. Dit mag echter niet ten koste gaan van de integraliteit. Het onderzoek bestaat uit een Quickscan en of een (integrale) vraaganalyse. Spoedeisende gevallen lopen ten alle tijden via het SZT.
Artikel 4. Weergave onderzoek
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Het doel van het opstellen van een onderzoek (in Hilvarenbeek de middelen Quickscan en een (Integrale) vraaganalyse) is, samen met de jeugdige en zijn ouders, zicht te krijgen op en vaststellen van de ondersteuningsbehoefte, zelfredzaamheid en de gewenste resultaten. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hieroverdat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een individuele voorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo kan de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een individuele voorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen.
Zijn er meerdere gecontracteerde aanbieders zijn die een zelfde voorziening aanbieden binnen het contract, dan heeft de cliënt het recht daar een keuze uit te maken. Wil of kan de cliënt geen keuze maken dan zal de gemeente deze keuze maken.
In Hilvarenbeek wordt gewerkt met de Quickscan en het eventueel daaropvolgende (Integrale) vraaganalyse, deze zijn een weergave van het onderzoek. Indien er behoefte bestaat aan een ondersteuningsarrangement zal er een (integraal) plan van aanpak worden opgesteld, waarin, zoveel als mogelijk, samen met de jeugdige of zijn ouders de afspraken worden vastgelegd over de inzet van eigen kracht, het sociale netwerk en/of professionals, die nodig zijn om de gewenste resultaten te bereiken.
De gemeente zal bij het uitvoeren van het onderzoek en het opstellen van een plan van aanpak indien er kosten zijn verbonden aan de in het plan van aanpak opgenomen voorzieningen, deze zoveel mogelijk inzichtelijk maken voor de cliënt.
Artikel 5. Aanvraag individuele voorziening
Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.
In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af.
Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Beslistermijnen Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In de verordening is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).
Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Wij verdelen dit in 2 verschillende termijnen: die tussen melding en afhandeling onderzoek is maximaal 6 weken, als er vervolgens een aanvraag wordt ingediend wordt een termijn van maximaal 2 weken aangehouden om tot een beschikking te komen. De totale maximale termijn bedraagt daarmee 8 weken.
Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.
Als de jeugdige of zijn ouders besluit een aanvraag in te dienen voor een individuele voorziening, moet dit dus schriftelijk gebeuren. Het college kan in nadere regels bepalen dat het indienen van een aanvraag alleen mogelijk is via een daartoe door het college vastgesteld formulier. Voor zover het college het mogelijk maakt om een aanvraag digitaal in te dienen, stelt het ook altijd de mogelijkheid open om dit schriftelijk te doen.
Artikel 6 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Zie ook de algemene toelichting.
Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, in alle gevallen vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders.
Artikel 7. Toegang jeugdhulp, indiening hulpvraag
Zie de algemene toelichting onder Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
Hoofdstuk 3. Afweging en voorwaarden individuele voorzieningen
Artikel 8. Inhoud beschikking
Indien de jeugdige of zijn ouders een aanvraag bij het college indienen of er een beschikking afgegeven wordt, dient het college een beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.
Het vierde lid dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen.
Artikel 9. Mogelijkheden tot het kiezen voor een pgb
Bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel MM) is de regeling in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet voor het pgb aangepast (“gestandaardiseerd”) aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), In deze regeling stond dat een pgb slechts wordt verstrekt indien aan de in het derde lid gestelde voorwaarden is voldaan. Bij amendement Bergkamp/Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 109) is het woord ‘slechts’ geschrapt omdat dit een onnodige en overbodige inperking van het recht op een pgb leek te suggereren. Bij amendement Bisschop en Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 100) is het vijfde lid zo aangepast dat duidelijk is geworden dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden individuele voorziening in natura. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het college te bieden individuele voorziening in natura.
De gemeente Hilvarenbeek kiest ervoor om een aantal regels voor pgb onder de WMO verordening en de verordening Jeugdhulp gelijk te trekken. De motivatieplicht die de jeugdige of zijn ouders hebben om zich gemotiveerd op het standpunt te stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder niet passend achten, is echter anders dan onder de WMO
Op grond van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet moet de jeugdige of zijn ouders voldoen aan een aantal voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb, deze zijn ook in de verordening Jeugdhulp gehanteerd. Deze zijn:
  • -
    hij moet, al dan niet met ondersteuning, in staat zijn om een pgb te beheren. Dat wil
    zeggen dat hij de administratieve verantwoordelijkheden aankan, maar ook kan bepalen
    wat hij nodig heeft en door hem ingeschakelde personen kan aansturen;
  • -
    de jeugdige of zijn ouders moeten zich gemotiveerd op het standpunt te stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder niet passend achten;
  • -
    de diensten, hulpmiddelen e.d. die hij met het pgb wenst in te kopen worden veilig,
    doeltreffend en cliëntgericht verstrekt en dragen bij aan het behalen van het beoogde
    resultaat.
Ook bepaalt de wet dat het college een pgb kan weigeren:
  • -
    voor zover de kosten van de met het pgb in te kopen ondersteuning hoger zijn dan de
    kosten van de individuele voorziening; of
  • -
    indien het college eerder een beslissing voor het verstrekken van een individuele voorziening of pgb heeft herzien in verband met het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens, het niet voldoen aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de individuele voorziening of pgb of een onjuiste besteding van een pgb.
Om te kunnen vaststellen of de jeugdige of zijn ouders aan deze voorwaarden voldoet, wordt van de jeugdige of zijn ouders verwacht dat hij een gemotiveerd verzoek indient als hij voor een pgb in aanmerking wil komen. Aan dit verzoek wordt een aantal eisen verbonden, dat is opgenomen in het eerste lid.
In het tweede lid zijn aanvullende eisen voor een pgb opgenomen.
Uitgangspunt is dat de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college voldoet aan de genoemde voorwaarden en dat op hen ook niet de genoemde weigeringsgronden van toepassing zijn.
Als een jeugdige of zijn ouders niet zelf tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is, moet zijn gewaarborgd dat een derde die de jeugdige of zijn ouders daarbij ondersteunt hiertoe wel in staat is en er ook
geen ongewenste belangenverstrengeling aan de orde is. Om die reden moet een aantal voorwaarden door het college gesteld worden aan deze begeleiding.
In het derde lid is een aantal aanvullende weigeringsgronden opgenomen.
Als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, is er nog geen sprake van geïndiceerde ondersteuning. In zo’n geval is de ondersteuning niet mogelijk via een pgb. Zodra het reguliere onderzoek is afgerond en een individuele voorziening blijkt aan de orde, dan kan de jeugdige of zijn ouders uiteraard wel een verzoek indienen voor een pgb.
Besteding van een pgb in het buitenland is alleen mogelijk als hiervoor expliciet vooraf toestemming is gegeven. Het college zal hierbij toetsen of de besteding van het pgb past binnen het ondersteuningsplan en de te behalen resultaatgebieden.
Een pgb is niet mogelijk voor de betaling van een persoon die hem begeleidt met het beheer van het pgb. Ook mogen er van het pgb geen administratiekosten worden betaald.
Binnen een resultaatgebied moet de jeugdige of zijn ouders kiezen om deze òf in natura òf in de vorm van een pgb te ontvangen. Als zij voor meerdere resultaatgebieden ondersteuning nodig hebben,
kunnen zij wel tussen de resultaatgebieden onderscheid maken of zij deze in natura of in de vorm
van een pgb wenst te ontvangen.
Voor aanvullende voorzieningen die binnen een resultaatgebied nodig zijn, anders dan voor
dienstverlening, behoudt de jeugdige of zijn ouders de vrije keuze. Dus als zij voor het resultaatgebied
Sociaal Netwerk voor de dienstverlening een pgb wensen te ontvangen, maar voor dit resultaatgebied ook een vervoersvoorziening nodig hebben, kunnen zij deze vervoersvoorziening in natura ontvangen.
Artikel 10. Hoogte van het pgb en begroting
De basis voor de vaststelling van de hoogte van het pgb is de door de jeugdige of zijn ouders ingediende begroting. Het college begrenst het pgb echter op de tarieven zoals dit in lid 2 van dit artikel worden vastgelegd. Deze tarieven zijn derhalve de feitelijke maxima. Het maximum tarief is afgeleid van de kostprijs voorde ondersteuning in natura.
Daarnaast kan het college een differentiatie in de tarieven toepassen waarbij het rekening kan houden met het feit of de ondersteuning binnen het informele circuit wordt geleverd (familie, buren, sociale netwerk), door een ZZP’er of door een geregistreerde professionele (zorg)organisatie/instelling. Deze differentiatie in tarieven worden in beleidsregels vastgelegd. Daarnaast zal het college als deze differentiatie wordt toepast, criteria moeten stellen om te kunnen beoordelen van welk soort ondersteuning sprake is.
Voor zover de jeugdige of zijn ouders door de verstrekking van een pgb kosten bespaart voor een in zijn situatie algemeen gebruikelijk te achten product, kan het college besluiten die kosten in mindering te brengen op het pgb.
Hiermee wordt aan het college de mogelijkheid gegeven om rekening te houden met kosten die geen betrekking hebben op specifieke salariskosten.
Artikel 11. Besteding en verantwoording van het pgb
De Sociale Verzekeringsbank beheert het pgb van de jeugdige en zijn ouders en keert het pgb uit aan de leverancier of dienstverlener, op basis van de facturen die de jeugdige of zijn ouders bij de Sociale Verzekeringsbank indient.
Het college zal in nadere regels vastleggen welke regels er voor de jeugdige of zijn ouders gelden ten aanzien van de besteding en verantwoording van het pgb. Daarbij staat voorop dat het pgb zal moeten worden besteed voor het bereiken van de vastgestelde resultaten.
Ook zal het niet mogelijk zijn om een pgb onbeperkt op te sparen.
Artikel 12. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging ( Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de Jeugdwet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet. Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. In de toelichting op de nota van wijziging is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan. De artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 (oorspronkelijk genummerd: 8.1.1a tot en met 8.1.1c) zijn eveneens bij nota van wijziging en ter standaardisering van de regelgeving aan het wetsvoorstel toegevoegd.
Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot de pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de Jeugdwet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.
Het tweede lid is geënt op artikel 8.1.4 van de Jeugdwet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de Jeugdwet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.
Artikel 13 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering wordt in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 14. Vertrouwenspersoon
In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.
De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. Bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet) zal een nadere uitwerking worden gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.
Artikel 15 Klachtregeling
Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.
Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.
In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.
Artikel 16. Inspraak en medezeggenschap
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.
Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. In artikel 2.10 (in de redactie van de Nota van wijziging op het wetsvoorstel Wmo 2015 van 12 maart 2014, kamerstukken II 22841, nr. 35) worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.
In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.
Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven. Wel moet hierbij het uitgangspunt zijn dat de vertegenwoordiging zo breed als mogelijk moet worden vorm gegeven.
Artikel 17. Evaluatie
Het college rapporteert jaarlijks aan de gemeenteraad welke resultaten in het betreffende jaar zijn behaald. Het eerste jaar na invoering van de verordening wordt het door het gemeentebestuur gevoerde beleid geëvalueerd.
Artikel 18 Nadere regels en beleidsregels
Met dit artikel wordt de mogelijkheid gecreëerd voor het college om aanvullende regels op te stellen over deze verordening.
Artikel 19 Nadere regels en hardheidsclausule
Mocht in bepaalde gevallen niet worden voorzien door de verordening, dan wordt het college alsnog de mogelijkheid geboden hier alsnog in te voorzien.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de cliënt. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering. Bij de beoordeling van de aanvraag zou het college zelf aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt echter dat de cliënt gemotiveerd moet aangeven dat zijn situatie bijzonder is en dat voor het overige ook nader moeten onderbouwen
Artikel 20. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel spreekt voor zich.